De regering vinkt opnieuw een taak van haar lijstje pensioenhervormingen af en diende op 31 oktober 2018 in de Kamer een wetsontwerp in dat het aanvullend pensioen wil openstellen voor alle werknemers.
Immers, vandaag staat de tweede pensioenpijler in principe enkel open voor werknemers waarvan de werkgever (of de sector) het initiatief heeft genomen om een pensioentoezegging in te voeren. Er ontstaat dan een driepartijenverhouding waarbij, in het geval van een ondernemingspensioenplan, de werkgever ten voordele van de werknemer een aanvullende pensioentoezegging heeft afgesloten bij een pensioeninstelling die de werkgever zelf kiest. De enige uitzondering die aan de werknemer wel zelf het initiatief laat, betreft de mogelijkheid tot individuele voortzetting bij vertrek naar een nieuwe werkgever die niet in een aanvullend pensioenplan voorziet, voor zover de werknemer gedurende minstens 42 maanden aangesloten was bij een collectief pensioenplan van zijn vorige werkgever.[1]
Het wetsontwerp dat voorziet in een “Vrij Aanvullend Pensioen voor Werknemers”, afgekort VAPW, wil een oplossing bieden voor werknemers die geen aanvullend pensioen of slechts een laag aanvullend pensioen opbouwen.
Initiatiefrecht voor de werknemer.
In het kader van het VAPW ligt het initiatief volledig bij de werknemer. In deze situatie worden slechts twee partijen beoogd: het is de werknemer zelf die beslist een pensioenovereenkomst af te sluiten en die de pensioeninstelling kiest. Hij is ook diegene die de overeengekomen bijdragen betaalt die worden ingehouden op zijn nettoloon. De werknemer bepaalt vrij het bedrag van die bijdragen, zij het binnen vastgelegde limieten.[2]
Wat betekent het VAPW voor de werkgever?
De werkgever heeft slechts één verplichting, namelijk de bijdragen inhouden op het nettoloon en deze doorstorten aan de door de werknemer gekozen pensioeninstelling.
Om te verzekeren dat de werkgever over voldoende tijd beschikt om zich op administratief vlak te organiseren, moet de werknemer zijn werkgever minstens twee maanden voor de eerste inhouding een aantal zaken meedelen. Hij moet ook een kopie van de pensioenovereenkomst overmaken aan zijn werkgever.
Indien de werknemer later de storting van de bijdragen wil wijzigen of stopzetten, moet hij zijn werkgever hiervan twee maanden op voorhand inlichten. Dergelijke aanpassingen of stopzettingen mogen echter maximaal twee keer per kalenderjaar plaatsvinden. Als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, worden de inhoudingen automatisch stopgezet door de werkgever.
De werkgever is niet gebonden aan een minimale rendementsgarantie. De werknemer is immers vrij om te kiezen voor een aanvullend pensioenproduct dat al dan niet een interestgarantie aanbiedt.
Werkgevers kunnen een kaderakkoord sluiten met een pensioeninstelling waarbij hun werknemers een pensioenovereenkomst kunnen afsluiten voor het beheer van hun aanvullend pensioen. De werknemers zijn echter niet verplicht een pensioenovereenkomst af te sluiten in het verlengde van dit kaderakkoord.
Inwerkingtreding.
Het wetsontwerp plant de inwerkingtreding van al het bovenvermelde drie maanden na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad.
________
[1] Het wetsontwerp voorziet in de afschaffing van het systeem van individuele voortzetting, behalve voor de werknemers die reeds een dergelijke overeenkomst hebben afgesloten voor de inwerkingtreding van de wet tot instelling van het VAPW.
[2] Het wetsontwerp voorziet in een plafond van 3% van het referentieloon of 1600 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2019), dat echter wordt verlaagd rekening houdend met de eventuele pensioenrechten die werden opgebouwd tijdens de referentieperiode in de tweede pensioenpijler als werknemer. Het referentieloon is het totale brutoloon dat onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen, genoten door de werknemer in de loop van het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van de opbouw en dat vermeld staat op de individuele rekening die de werknemer van zijn werkgever krijgt.