Bewijs van dringende reden inzake ontslag van een beschermde werknemer (CPBW)

Met aangetekende brief dd. 16.6.2017 werden de heer X en zijn voordragende vakbondsorganisatie ingelicht van het voornemen van de BVBA V tot ontslag om dringende reden. Tevens werd op dezelfde dag een verzoekschrift neergelegd gericht aan de Voorzitter van de Arbeidsrechtbank. Tijdens de onderhandelingsperiode en tijdens de verzoeningszitting behoorde een verzoening niet tot de mogelijkheden en dus ging de BVBA V over tot betekening van een dagvaarding dd. 28.6.2017.

Volgens artikel 7 van de Wet van 19 maart 1991, vermeldt de dagvaarding de dringende reden die het verzoek rechtvaardigt. De ingeroepen feiten mogen niet verschillen van die welke in de aangetekende brief aan de werknemer en aan de vakbondsorganisatie werden vermeld. Tijdens de procedure mag geen enkele andere reden aan het arbeidsgerecht worden voorgelegd.

Deze bepaling heeft als gevolg dat feiten die pas na de initiële kennisgeving werden ontdekt, niet ter illustratie van de ter kennis gebrachte tekortkoming kunnen worden aangewend.

In het toegelichte vonnis stelt de Rechtbank vast dat er in de besluiten van de BVBA V nieuwe feiten worden aangehaald die dateren van na de aangetekende kennisgevingsbrieven dd. 16.6.2017 en van na de dagvaarding betekend op 28.6.2017.

De werknemer verzoekt om deze nieuwe feiten uit de debatten te weren, deze buiten beschouwing te laten en geen rekening te houden met de stukken die deze feiten bevatten. Volgens de Rechtbank beoogt de werknemer met deze vordering met name dat de betrokken stukken uit de debatten worden geweerd.

De Rechtbank besliste daarop als volgt: “Feiten die naar het neerleggen van het verzoekschrift hebben voorgedaan en bijgevolg niet in dit verzoekschrift zijn vermeld, kunnen door de rechter niet in aanmerking genomen worden om het bestaan van een dringende reden te beoordelen. (…) Latere feiten kunnen zelfs niet aangevoerd worden om wel in het verzoekschrift vermelde feiten hun ware draagwijdte te geven. (…) Latere feiten kunnen wel aangevoerd worden als bewijs van in het verzoekschrift vermelde feiten”.

Verder stelde de Rechtbank dat de BVBA de bewijslast draagt om aan te tonen dat er wel degelijk sprake is van een dringende reden en zij daarbij alle wettelijke middelen kan hanteren. De BVBA kan aldus volgens haar alle relevante stukken bijbrengen die zouden bijdragen tot het bewijs van een eventuele dringende reden.

De Rechtbank heeft dus besloten dat indien de BVBA van mening is dat de stukken verbonden aan deze nieuwe feiten het bewijs zouden kunnen leveren van de ingeroepen feiten, zij deze stukken kan aanbrengen. Het is aan de Rechtbank om te oordelen of deze stukken volstaan om dergelijk bewijs inzake de ingeroepen feiten te leveren.

Bron: Arbrb. Gent (afdeling Gent), 22 augustus 2017, 17/935/A.