
Het Grondwettelijk Hof heeft beslist: er bestaat in de privésector geen verplichting om werknemers eerst te horen vooraleer over te gaan tot een ontslag om dringende reden.
Op 13 november 2020 had de Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel aan het Grondwettelijk Hof de vraag voorgelegd of artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 – geïnterpreteerd als een beperking van het recht van een werknemer in de privésector om vóór zijn ontslag te worden gehoord – in strijd is met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, in de mate dit recht wél bestaat voor statutaire ambtenaren in de publieke sector.
De redenering van het Grondwettelijk Hof is de volgende:
- de situatie van een werknemer in de privésector en die van een ambtenaar in overheidsdienst zijn in casu vergelijkbaar, in die zin dat beide personen wegens hun gedrag blootgesteld zijn aan een beslissing die hun beroepsleven ingrijpend wijzigt en vergelijkbare economische en sociale gevolgen kan hebben.
- Vervolgens herhaalt het Hof dat het beginsel van voorafgaand verhoor (« audi alteram partem ») alleen verplichtingen schept voor overheden en niet van toepassing is in privaatrechtelijke verhoudingen.
- Aangezien dit beginsel net wordt opgelegd aan de overheden omwille van hun bijzondere karakter en omwille van op hen rustende verplichting om zich vooraf volledig te informeren en de betrokkenen te beschermen tegen het risico van willekeur, oordeelde het Hof dat het verschil in behandeling tussen ambtenaren in de overheidssector en werknemers in de privésector dus op een redelijke rechtvaardiging berust.
Het Hof herinnert er ten slotte wel aan dat de niet-toepassing van het beginsel van voorafgaand verhoor niet impliceert dat een werkgever in de privésector onder geen enkele omstandigheid verplicht zou zijn om een werknemer die hij overweegt te ontslaan, vooraf te horen.
Conclusie is dus dat artikel 35 van de wet van 3 juli 1978, in de mate dit artikel het beginsel van voorafgaand verhoor niet garandeert, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt.
De bestaande meerderheidsstrekking in de rechtspraak blijft dus overeind met dit arrest.
Bron: GwH 27 oktober 2022, nr. 137/2022