Op 24 juni 2016 werden er in het kader van een algemene stakingsdag wegblokkades opgeworpen in de Antwerpse haven. Bij één van deze blokkades werden er ook banden op de weg verbrand, waardoor er veel rook werd gecreëerd en er geen doorgang van het verkeer meer mogelijk was, wat tot grote filevorming leidde. De politie kwam tussenbeide, maar ook na het doven van de vuren en het vrijmaken van de weg, zou de provinciale vakbondsvoorzitter die de blokkade georganiseerd had en hierbij ook aanwezig was, de leden aangestuurd hebben om de straat te blijven blokkeren. De man werd daarom (strafrechtelijk) vervolgd.
Nadat de betrokken vakbondsvoorzitter in eerste aanleg en later ook in beroep werd veroordeeld wegens ‘het kwaadwillig belemmeren van het verkeer op de weg die het verkeer […] gevaarlijk kan maken of die ongevallen kan veroorzaken’, klonk er in syndicale middens veel verontwaardiging over deze rechtspraak die als een inbreuk op het stakingsrecht werd gezien.
De vakbondsvoorzitter besloot in cassatie te gaan tegen het arrest aangezien er volgens hem geen sprake kon zijn van een misdrijf bij gebreke aan moreel bestanddeel (of achterliggende wil om een misdrijf te plegen). Hij argumenteerde daarbij dat er geen criminele intentie was omdat hij enkel de bedoeling had om de weg te belemmeren in de grotere context van een nationale stakings-en actiedag, maar niet om een gevaarlijke verkeerssituatie te creëren.
Daarnaast stelde de man dat een veroordeling een inbreuk zou zijn op zowel de vrijheid van meningsuiting als het stakingsrecht, aangezien hij de blokkade organiseerde in het kader van zijn functie als provinciaal voorzitter van het ABVV en de blokkade functioneel geweest zou zijn in het kader van de bredere actiedag.
Op 7 januari 2020 sprak het Hof van Cassatie zich uit over deze zaak en oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een moreel element aangezien de man “de stakerspost doelbewust heeft georganiseerd en in stand gehouden om het verkeer te belemmeren, waardoor voertuigverkeer gevaarlijk kon worden of ongevallen konden gebeuren.[…] Het enkele feit dat een misdrijf wordt gepleegd in het kader van een staking of een betoging neemt het moreel bestanddeel voor dat misdrijf niet weg, ongeacht de beweegredenen voor die actie”.
Ook wat de beweerde inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en het stakingsrecht betreft, oordeelde het Hof van Cassatie dat het hof van beroep correct gehandeld heeft door te onderzoeken of, en te beslissen dat er in dit geval sprake was van een dwingende maatschappelijke behoefte om het stakingsrecht van de beklaagde te beperken, namelijk de verkeersveiligheid.
Het Hof herhaalt daarbij dat het recht om te staken of te betogen geen absolute rechten zijn, maar dat de uitoefening van die rechten beperkt kan worden, voor zover die beperkingen gebeuren in het algemeen belang en niet te beschouwen zijn als een ‘onevenredige en onduldbare’ ingreep waardoor de kern van de beschermde rechten zou worden aangetast.
Hoewel deze feiten zich zeker niet dagelijks voordoen, is dit toch een interessant arrest dat enerzijds aantoont dat het stakingsrecht niet absoluut is en anderzijds dat het opwerpen van wegblokkades niet enkel ongemakkelijk en eventueel zelfs gevaarlijk is voor de bestuurders op de weg, maar ook niet zonder risico voor de organisatoren zelf…
Cass. 7 januari 2020, AR P.19.0804.N, www.juridat.be.