Het HvJ en de verplichting om een systeem voor de registratie van de arbeidstijd op te zetten: wat is de impact in België?

PointeuseNadat het Spaanse Centrale Hof het Europees Hof van Justitie een prejudiciële vraag had gesteld, heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat het, in het licht van Richtlijn 2003/88/EG, die alle lidstaten verplichtte de naleving van de minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijden en een maximale gemiddelde wekelijkse arbeidstijd te waarborgen, aan de lidstaten was om alle nodige maatregelen te nemen om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem van tijdsregistratie op te zetten. Het doel hiervan is om de duur van de dagelijkse arbeidstijd van elke werknemer te meten.

Bij het lezen van dit arrest, rijst een legitieme vraag: wat is de impact in België?

In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de verplichting om een systeem voor de registratie van de arbeidstijd in te voeren door de geldende wettelijke bepalingen niet globaal wordt opgelegd. Het wordt daarentegen echter in bepaalde specifieke gevallen of sectoren ingevoerd, zoals bij de toepassing van glijdende uren.

In een persbericht van 15 mei 2019 verklaarde minister Kris Peeters dat er geen reden tot paniek was, aangezien er in het kader van het Belgische arbeidsrecht veel maatregelen werden genomen om de arbeidstijd te controleren, met name wat betreft overuren:

  • Structureel overwerk moet van tevoren worden ingepland in de uurroosters.
  • In geval van onvoorzienbare overuren bestaan er verschillende begeleidende maatregelen, waaronder voorafgaande toestemming of kennisgeving door/aan de sociale inspectie of de vakbondsdelegatie, evenals de voorafgaande aankondiging van de werktijden.
  • Vrijwillig overwerk vereist de voorafgaande schriftelijke toestemming van de vrijwilligers.

De verplichting die voortvloeit uit het arrest om een systeem voor de registratie van de arbeidstijd in te voeren, is niet rechtstreeks bindend voor de werkgevers, in die zin dat een werknemer deze verplichting niet rechtstreeks tegen zijn werkgever kan inroepen.

Er is in principe dus een wetgevend initiatief nodig om dit op te leggen. Twee zaken verdienen echter iets meer aandacht:

  • Artikel 6, §1, 2° van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen bepaalt dat de methode voor het meten en opvolgen van het werk met het oog op de vaststelling van de bezoldiging in het arbeidsreglement moet worden vermeld. Dit impliceert dus dat de werkgever in zekere zin al verplicht is om een arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten.
  • Bovendien zullen de arbeidsrechtbanken waarbij een dergelijk probleem aanhangig wordt gemaakt, zich moeten uitspreken in het licht van het Europese recht, zodat de verplichting om een systeem voor de registratie van de arbeidstijd in te voeren een precedent kan scheppen.

Met andere woorden, het verplichte gebruik van een tijdsregistratiesysteem zou in ons land vroeg of laat noodzakelijk kunnen worden, en dit nog voordat de wetgever heeft ingegrepen.

We merken op dat de vorm van het systeem aan de lidstaten wordt overgelaten. Het systeem hoeft niet noodzakelijkerwijs een tijdklok te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook in de vorm van handmatige codering, het inloggen op de PC of via een applicatie, etc.

Bron

HvJ-EU, 14 mei 2019, C-55/18 Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO)/Deutsche Bank SAE