Beschermde werknemer: ontslag om dringende reden (deel 1)

Een instelling van openbaar nut die bestaat uit 3 (taal)gemeenschappen, die in de dagelijkse werking grotendeels onafhankelijk van elkaar functioneren – hetgeen zich o.a. veruitwendigt in een eigen benaming en een eigen briefhoofd – maar geen aparte rechtspersonen zijn, wenst over te gaan tot ontslag om dringende reden van een personeelsafgevaardigde.

De brieven aan werknemer en vakbond worden verstuurd op briefhoofd van de relevante gemeenschap, dat niet expliciet naam en adres van de rechtspersoon vermeldt. Het verzoekschrift vermeldt daarentegen wel de naam en adres van de rechtspersoon én de benaming van de gemeenschap.

De werknemer roept voor het eerst in hoger beroep in dat aangezien de brieven niet de naam en de zetel van de werkgever vermelden, deze conform artikel 4 §4 van de wet van 19 maart 1991, nietig zijn, en dus de procedure voor de Arbeidsrechtbank niet geldig werd ingeleid.

Het Arbeidshof verwijst naar rechtspraak van het Hof van Cassatie om te bevestigen dat de brieven geen procedurehandeling zijn, en de nietigheidsregeling dus niet van toepassing is.

Verder wordt op basis van de feiten beslist dat er in hoofde van de werknemer geen twijfel over kon bestaan dat de brieven wel degelijk uitgingen van de werkgever, ook al werden exacte statutaire benaming en adres niet geheel juist vermeld.

Tenslotte stelde het Arbeidshof dat zelfs indien er sprake was van nietigheid, de nietigheid gedekt werd door te verschijnen voor de Arbeidsrechtbank en door conclusies neer te leggen zonder deze nietigheid in te roepen. Er anders over oordelen zou onlogische gevolgen hebben want zou betekenen dat de nietigheid in het verzoekschrift, dat wel een procedurehandeling is, en dus conform het Ger. W. wél kan gedekt worden, terwijl deze in de brieven niet gedekt zou kunnen worden.

(Arbh. Antwerpen, 13 november 2017, AR 2017/AA/434)