Op 12 september 2016 heeft het Hof van Cassatie opnieuw een interessant arrest uitgesproken betreffende het ontslag om dringende reden. Het ging specifiek over de kwalificatie van het uitoefenen van een concurrerende activiteit.
De feiten van de zaak waren de volgende: een werknemer werd ontslagen met een opzeggingstermijn. Tijdens die opzeggingstermijn richtte hij echter een onderneming op waarvan alle activiteiten concurrerend zijn aan die van zijn werkgever. Bij het vernemen van deze feiten, ging de werkgever over tot een ontslag om dringende reden. Daarop vorderde de werknemer onder meer de opzeggingsvergoeding aangezien er geen tijdig en rechtmatig ontslag om dringende reden zou geweest zijn. De opzeggingsvergoeding werd zowel door de Arbeidsrechtbank als het Arbeidshof toegekend, waarna de werkgever Cassatieberoep aantekende tegen het arrest.
Het Hof oordeelde dat de rechter vrij is vast te stellen wat de feiten zijn en of er dus een tekortkoming voorhanden is. In dit geval betrof dit dus de vraag of de werknemer een concurrerende activiteit uitoefende tijdens het dienstverband.
Uit die vaststelling kan de rechter echter geen gevolgen afleiden die op grond daarvan niet verantwoord kunnen worden. In deze zaak betekende dit dat het Hof van Cassatie besliste dat de vaststelling van een concurrerende activiteit tijdens het dienstverband en de activiteit als zaakvoerder van een mede door hemzelf opgerichte concurrerende onderneming, niet gekwalificeerd kan worden als een aflopende tekortkoming (zoals de rechters ten gronde geoordeeld hadden), maar wel als een aanhoudende tekortkoming.
Deze beslissing is op zich niet vreemd. Het uitoefenen van een concurrerende activiteit of het actief worden als een zaakvoerder van een concurrerende onderneming kunnen immers moeilijk als een aflopende tekortkoming beschouwd worden. Het is immers niet de oprichting van een onderneming op zichzelf die een ernstige tekortkoming is, maar wel de (actieve) concurrentie dewelke er niet enkel is op het moment van de oprichting van de onderneming, maar die ook verder blijft duren zolang de werknemer actief blijft in de concurrerende onderneming.
Dit onderscheid tussen een aflopende en een aanhoudende (of voortdurende tekortkoming) is van belang omdat de partij die de dringende reden inroept bij een voortdurende tekortkoming meer vrijheid heeft om te bepalen wanneer die tekortkoming de professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Bijgevolg is het dan ook makkelijker om aan de strenge technische voorwaarde inzake tijdigheid van het ontslag te voldoen. De rechter dient wanneer er sprake is van een voortdurende tekortkoming, immers enkel na te gaan of deze voortdurende tekortkoming nog steeds voortduurde drie werkdagen voor de kennisgeving van het ontslag.
We kunnen uit dit arrest dan ook besluiten dat het Hof van Cassatie in deze materie strikt vasthoudt aan de letter van de wet en dat de bodemrechters, hoewel zij de vrijheid hebben om vrij de feiten vast te stellen, daarbij niet onjuist bepaalde gevolgen uit die feiten mogen afleiden, in casu het onderscheid tussen de aflopende en voortdurende tekortkoming.
Bron: Hof van Cassatie 12 september 2016, s.15.0117.N.