Voor beschermde werknemers is de verkorte opzeggingstermijn pas een optie vanaf hun 65e verjaardag  

In haar arrest van 9 september 2016 herhaalde het Arbeidshof van Gent dat de werknemer – lid van de OR of de CPBW – geniet van de bescherming tegen ontslag tot aan de wettelijke pensioenleeftijd, te weten 65 jaar. Dit is inderdaad hetgeen voorzien is in artikel 2, §2 van de wet van 19 maart 1991.

In casu ging de werkgever over tot het ontslag van de werknemer in overeenstemming met artikel 83, §1 (nieuw artikel 37/6) van de wet van 3 juli 1978, mits de verkorte opzeggingstermijn van 26 weken die ten einde loopt ten vroegste op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer de wettelijke pensioenleeftijd bereikte.

Aangezien de werknemer hier nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt op het ogenblik van zijn ontslag, genoot hij nog steeds van de bescherming tegen ontslag. De werkgever kon bijgevolg de verkorte termijn niet eerder inroepen dan vanaf het ogenblik dat de beschermde werknemer zijn bescherming had verloren, te weten op de dag van zijn 65e verjaardag.

Het feit dat de opzeggingstermijn verstreek na de datum van de verjaardag was volgens het Hof van geen belang.

Het Hof beschouwde het ontslag daarom als onregelmatig. De werkgever werd bijgevolg veroordeeld tot het betalen van de wettelijke beschermingsvergoeding zoals voorzien in de wet van 19 maart 1991.

Bron: Arbeidshof te Gent, 9 september 2016, 2015/AG/46, www.juridat.be