Arbeiders uit de bouwsector gediscrimineerd in wet eenheidsstatuut, maar nog niet meteen

Voor arbeiders uit de bouw die op tijdelijke en mobiele werkplaatsen zijn tewerkgesteld werd in de wet eenheidsstatuut een permanente uitzondering voorzien op de nieuwe ontslagregels. Door deze uitzondering bleven arbeiders uit de bouw onthouden van de voor arbeiders gunstigere opzegtermijnen ingevoerd door het eenheidsstatuut.

Deze ongelijke behandeling werd al van meet af aan in vraag gesteld en ook aangevochten voor het Grondwettelijk Hof door verschillende werknemersorganisaties.

In een arrest van 17 september 2015 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat deze permanente afwijking een ongeoorloofde discriminatie uitmaakt.

De Belgische regering argumenteerde nochtans dat de afwijkende regeling noodzakelijk was om een sociale bescherming aan deze arbeiderscategorie te garanderen: indien voor hen eveneens de nieuwe, langere opzeggingstermijnen toepasselijk zouden zijn, riskeren volgens de regering vele arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur in de bouwsector omgezet te worden in overeenkomsten van bepaalde duur.

Volgens het Hof worden er echter geen objectieve gegevens aangereikt die aantonen dat dit risico enkel zou bestaan voor deze specifieke categorie van arbeiders, en dus de afwijking niet verantwoord is.

Het Grondwettelijk Hof houdt echter rekening met het feit dat de gevolgen van een onmiddellijke vernietiging van de discriminerende bepalingen van de Eenheidsstatuutwet nefast zou zijn voor de rechtszekerheid en tevens tot ernstige financiële moeilijkheden kunnen leiden voor de betrokken werkgevers. Daarom heeft het Hof beslist dat de vernietigingsbeslissing pas uitwerking zal hebben vanaf 1 januari 2018.

Het arrest kan geraadpleegd worden via volgende link : http://www.const-cour.be, arrest 116/2015.