Een werknemer wordt ontslagen met een opzeggingstermijn.
Lopende de opzeg wordt een dading gesloten, met in de aanhef ‘partijen zijn samengekomen om het einde van de arbeidsrelaties op definitieve en onherroepelijke wijze te regelen’. De werknemer moet nog een aantal maanden presteren, en de dading somt op wat bij het einde van de tewerkstelling zal betaald worden. Eén van de nog te betalen posten is ‘overuren’. Voor het overige bevat de dading de klassieke clausules houdende ‘afstand van recht’ en ‘verzaking’.
De werknemer vordert na het einde van de tewerkstelling voor meer dan 100.000 EUR aan overuren. Zijn stelling is dat de dading en verzaking enkel betrekking had op de beëindiging van de arbeidsrelatie, en de deur naar overuren daarentegen nog openstond.
Geruststellend is dat zowel Arbeidsrechtbank als Arbeidshof de bedoeling van de partijen afleiden uit de gehele dading, en besluiten dat de beperking in de aanhef niet impliceert dat de dadingsovereenkomst geen andere aspecten van de arbeidsrelatie kan omvatten. In casu wordt besloten dat de nagestreefde regeling allesomvattend was en dat de werknemer bij ondertekening geldig kon verzaken aan de betaling van loon en overuren, en dit ondanks de regeling over het eventueel verschuldigde overloon voor overuren gepresteerd na de ondertekening van de dading.
Om de draagwijdte van een dading te onderzoeken dient deze in haar geheel bekeken te worden. Mits invoeging van passende verzakingsclausules wordt door de werknemer geldig verzaakt aan op het ogenblik van ondertekening eventueel openstaande vorderingen. Het gevolg daarvan is dat de vordering die alsnog wordt ingesteld, onontvankelijk is.
Dit is op zich geen baanbrekend arrest, maar zet wel eens te meer het belang in de verf van een zorgvuldig opgestelde dadingsovereenkomst.
(Arbh. Antwerpen 22 maart 2016, A.R. 2016/459)